In de zomer van 1914 werden 200.000 Nederlandse mannen opgeroepen om zich te melden voor het leger. Hoewel nog onduidelijk was of Nederland wel in de oorlog verwikkeld zou raken, moest het Nederlandse leger paraat zijn.
Vrijdag 31 juli 1914: H.M. de Koningin heeft hedenmiddag te half twee getekend het oproepingsbesluit: Alle miliciens en landweermannen met spoed opkomen.
Vrijwel alle eenheden waren binnen 24 uur op hun plaats van bestemming aangekomen. De oorlogsdreiging nam echter onverminderd toe. De dag daarvoor had Rusland de mobilisatie afgekondigd, en ook Duitsland en Frankrijk troffen onmiskenbaar voorbereidingen voor het mobiliseren van hun legers. Om een strategische verrassingsaanval vanuit één van de buurlanden te voorkomen besloot de regering, op advies van opperbevelhebber generaal Snijders, op 31 juli tot gehele mobilisatie van het leger.
Tijdens de mobilisatie moesten strategische punten bewaakt worden voor het geval de vijand ook ons land zou binnenvallen.
De spoorbrug bij Mook over de Maas werd door de Koloniale Reserve uit Nijmegen bezet.
Ook het bruggetje over het spoor in Molenhoek werd bewaakt.
Op diverse plaatsen vonden controles plaats. In de Telegraaf van 11 augustus 1914 beschreef correspondent Joh. Lüger een tocht met een kapitein der genie van Utrecht naar Roermond. We citeren uit zijn verslag waar het gaat over zo’n controlepost in onze omgeving:
Mijn reisgezel kwam weer terug [van een controle van de spoorbrug in Nijmegen] en voort ging het door de nacht, hier en daar aangeroepen door militaire posten, die voor het vaderland en voor hun gemak de een of andere boom of soms een vernuftig draaiend arrangementje van prikkeldraad over de weg gespannen hadden, om de inspectie van voorbijgangers gemakkelijk te maken. Soms was het meteen “Passeer”, maar soms kwamen we er niet gemakkelijk af. En laat ik zeggen dat ik respect heb gekregen voor onze boerenjongens die thans, nu het er om gaat ’s lands eer te verdedigen voor geen sterren en kragen terugdeinzen, waar het om consigne geldt. Tot Mook, waar de spoorwegovergang bewaakt werd, mopperde mijn metgezel wel eens wanneer de posten hem eenvoudig doorlieten alleen op het gezicht van zijn uniform, maar verderop was het afgelopen. Dan kwam er zo’n simpel infanteristje aanlopen die ons begon te ondervragen.
“Is u een Hollander, kapitein?”
“Dat zou ik denken!”
“Mag ik uw bewijs zien?”
Het legitimatiebewijs kwam voor de dag en onze vriend, die daar in de ochtendkoude met zijn spuit en zijn scherpe patronen het vaderland stond te verdedigen. Kreeg een welgemeend compliment voor zijn actief optreden. De sigaar, die het vergezelde, had in dat verlaten hoekje een meer reële waarde en toen we wegreden had ik het prettig gevoel dat daar een kerel stond die tenminste precies wist wat zijn aandeel was in dat ingewikkelde stelletje posten en consignes en verbindingslijntjes, dat zich op het ogenblik als een net van veiligheid en waakzaamheid over onze zuidelijke provincies uitstrekt. Bij Mook lagen de mannetjes tegen de spoordijk. Hier was het een kalm officier der koloniale reserve die de lakens uitdeelde en me direct vertelde dat er geen wolkje aan de lucht was. En mocht dat al zo zijn, dan hadden ze dáár de paraplu. Onder het spoorbruggetje en wat verder op hadden ze een ongezonde hoeveelheid dynamiet, of wat voor springstof dan ook, en verder een te groot aantal wakende ogen om een rustig doorwandelen onmogelijk te maken.
En zo ging het verder in heel Limburg. Om de paar honderd meter een geweer in de aanslag en een hinderpaal op de weg.

Vanwege de nabijheid van de grens en de brug over de Maas was Mook een zeer strategisch punt tijdens de mobilisatie voor en van de Eerste Wereldoorlog 1914-1918. De meeste militairen waren ingekwartierd in het klooster van de Franciscanessen aan de Rijksweg [huidige Maasstaete]. De paters Passionisten uit Molenhoek hadden de zielzorg voor deze militairen op zich genomen. Iedere dag werd er een eucharistieviering gehouden en op zondag zelfs twee.
Op 4 augustus 1914 viel Duitsland België binnen en werden onze zuiderburen in de Eerste Wereldoorlog meegesleept. Hun neutraliteit hield op te bestaan.
Het medeleven met de Belgen, en met de vluchtelingen in het bijzonder, was vrijwel algemeen. In het begin heerste de opvatting dat de eerste verantwoordelijkheid voor de opvang van de vluchtelingen bij particulieren berustte. Pas toen deze organisaties te kennen gaven de zorg voor de slachtoffers niet alleen (meer) te kunnen dragen, sprong de overheid bij. Op 15 augustus liet premier Cort van der Linden weten dat onbemiddelde vluchtelingen op rijkskosten zouden worden gevoed. Op dat ogenblik werd het aantal vluchtelingen geschat op 6000, aldus gelezen in Vluchten voor de Groote Oorlog.
Het klooster van de Passionisten in Molenhoek, waar de aangebouwde vleugel van 1913 nog maar net af was, kreeg er plotseling vijftig kloosterlingen bij die uit het zuiden van België hadden moeten vluchten. Midden in de nacht, zonder ook maar iets mee te kunnen nemen, waren ze in Molenhoek aangekomen. Daardoor groeide de kloostergemeenschap in een klap van 25 leden naar 70. In Golgotha lezen we hierover: “Natuurlijk moesten alle potjes en kannekes van ons klooster gemobiliseerd worden, in de eerste dagen vooral bood de tafel een hoogst komiek aanzicht. Maar, dat is ’t minste: à la guerre, comme à la guerre. Het is een wonder, hoe rekbaar een gebouw wordt, wanneer nood en liefde dwingen! Ons klooster, dat in gewone tijden nauwelijks dertig religieuzen kan huisvesten, bevat er thans meer dan tweemaal zoveel. Het is waar, de gang moest tot eetzaal, de spreekkamer tot kapel, de boekerij en de afzonderlijke kamers tot slaapgelegenheden ingericht worden. Maar toch, ieder heeft zijn hoekje!”

Ook in Molenhoek treffen we dus een aantal Belgische vluchtelingen in het klooster aan. Een ervan is Passionist Victor Clarysse. Over hem weten we dankzij De vluchteling iets meer. Passionist Victor vlucht kort voor 9 oktober 1914 vanuit het klooster van de Passionisten te Kortrijk naar Nederland. Hier verblijft hij tot begin 1916 in het klooster aan de Stationsstraat. Hij onderhoudt contact met zijn broer Ernest. Een gedeelte uit de brief van 16 maart laten we hieronder volgen:
“Ernest, volgens ik uit uw brief kan opmaken weet men thuis niet dat ik hier ben. Ik had toch een kaart naar huis geschreven, dat wil zeggen op 6 oktober en ik heb hem niet terug gekregen. Ik ben ongerust over onze Emiel. Waren de Duitsers reeds te Ostende en Gistel toen Emiel naar Gistel moest gaan? En had hij zijn paspoort bij hem? Hoe oud is Emiel nu. Hij is toch 3 jaar jonger dan ik geloof ik, dus 17 jaar. Hij zal dus nog geen soldaat moeten zijn.
Hier in Holland ben ik zeer wel. Men is zo vriendelijk en gedienstig voor mij. We krijgen veel ontspanning en maken wandelingen en zien vaak eekhoorntjes. Het zijn bijzonder schone [mooie] beestjes, bruin of zwart. Het is niet gemakkelijk zulk een beestje te pakken. Zij zitten in nesten juist lijk [net zoals] de kraaien. Zij zitten altijd in sparren en eten sparappels en alles wat men hen voorwerpt. Ze hebben juist manieren als de apen: zij nemen hun voedsel tussen hun voorste poten en zitten dan daar met hun schone pluimstaart tot aan hun kop over de rug geplooid, te peuzelen. In één, twee, drie hebben zij een okkernoot doorgeknaagd met hun twee scherpe konijnentandjes.
Ernest, ik ga nu uitscheiden met schrijven.”
Victor Clarysse was niet de enige Belgische kloosterling die in Molenhoek aanwezig was. In een brief van de Commissaris van de Koningin in de provincie Limburg van 4 januari 1916 gericht aan de burgemeester van Mook lezen we onder andere dat er op 1 januari 1916 in het klooster van de paters Passionisten in Molenhoek 25 Belgische vluchtelingen aanwezig zijn die voor de Rijksondersteuning van 20 cent per dag per persoon in aanmerking kunnen komen.
Incident
Op 29 augustus 1916 schoot de reserve tweede luitenant der Infanterie een soldaat, die als arrestant ontvluchtte, met zijn Rijks revolver dood.
De burgemeester van Mook vertelde dat die soldaat [milicien soldaat N. van Bebber uit Groesbeek] de hele dag reeds de orde in het dorp, waar het kermis was, had verstoord en bij zijn arrestatie de officier van piket te lijf had gewild en deze diens slagen had moeten ontwijken. In het dorp hing overal een proclamatie van de burgemeester aangeplakt dat een ieder die op het aanroepen door een schildwacht niet bleef stilstaan lijfsgevaar zou lopen.
Enkele rechtszaken volgden maar de tweede luitenant werd vrij gesproken.
Smokkelen
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 20 februari 1916:
Vanuit de lucht
Nieuwe Venlosche Courant, 20 februari 1917:
Omstreeks zeven uur zaterdagmorgen passeerde op grote hoogte een Zeppelin, komende uit noordelijke richting, de spoorbrug te Mook. De reserve-2e luitenant jhr. Nahuys liet ogenblikkelijk enige salvo’s afgeven, terwijl ook de reserve-2e luitenant Van der Bend, commandant van het dekkingsdetachement, zijn manschappen liet vuren. Door de grote hoogte was de trefkans zeer gering en werd dan ook geen vuuruitwerking waargenomen. Langzaam verdween het luchtschip naar het zuiden, om daarna zijn reis naar het oosten te vervolgen.
