In de gemeente Mook-Middelaar nabij het station Mook stichtten de Paters Passionisten in 1907 een klooster met kapel, waarvoor de bewoners van deze Mookse woonwijk zoveel sympathie aan de dag legden dat de omwonenden zelfs hielpen bij de kloosterbouw.

Het station ‘Mook-Middelaar’ lag ver buiten de kernen van deze twee dorpen in het huidige Molenhoek. Het spoorwegpersoneel, dat ’s zondags al vroeg de lange weg naar de parochiekerk van Mook moest afleggen, verzocht daarom de bisschop om hun zondagsplicht bij de paters te mogen vervullen. Aan vier personen werd toestemming verleend.
In 1910 werd de kapel officieel opengesteld voor de toenmalige burgemeester van Heumen, de heer A.J.J. van den Broek en diens gezinsleden  en verder voor zieken, zwakken en ouden van dagen van Heumen aan de zogenoemde Molenhoek wonende . De paters Passionisten werd toegestaan dat zij de laatste H.H. Sacramenten aan de bewoners van Molenhoek mochten toedienen. Het kerkbezoek werd steeds groter en een sterke opleving van godsdienstig leven werd waargenomen.
De kapel van het klooster moest verplaatst worden naar een grotere ruimte omdat ze te klein werd. Gevolg: de mensen dachten kennelijk er is meer plaats, dus er kunnen nog meer mensen van buitenaf komen.
De pastoors van Mook en Heumen waren het hier niet mee eens en er werd zelfs gezegd: “beter géén Mis, dan een Mis bij de paters”. Ze waren waarschijnlijk vooral bang om inkomsten kwijt te raken.

In 1914 werd op kerkelijk bevel plotseling de kapel voor de parochianen van Heumen en Mook gesloten. Iedere parochiaan van Mook en Heumen moest maar naar zijn eigen parochiekerk gaan en daar soms een uur lang lopen voor over hebben. De katholieken toonden zich daarover ontstemd.

kapel tot 1914

Op 28 maart 1914 werd Mgr. Laurentius Schrijnen tot bisschop van Roermond benoemd. Kort na zijn installatie kwam een deputatie, bestaande uit de heren J.A.H. Steinweg, burgemeester van Heumen, De Ridder, stationschef en E. Hanssens, lak- en vernisfabrikant bij de nieuwe bisschop op audiëntie om over de Mookse kwestie te praten. De heren keerden zonder al te veel hoop op een gunstige uitslag terug en zoals later bleek niet zonder reden. Wel was de bisschop bereid om aan het spoorwegpersoneel en hun gezinnen toe te staan dat zij hun zondagsplicht in de paterskapel volbrachten, mits daar dan ook gepreekt zou worden. Zo ging het spoorwegpersoneel op zondag 28 juni 1914 weer voor het eerst na ruim een jaar naar de paterskapel, die inmiddels was verplaatst naar de nieuwgebouwde vleugel. De rest van de bevolking was laaiend. Later kregen nog wel mej. A. van Heeswijk, post- en telefoonbeambte, en haar oude tante toestemming om de kapel van de paters te bezoeken.

Burgemeester Steinweg liet het er niet bij zitten. Hij ging op bezoek bij de bisschop van Den Bosch, Mgr. v.d. Ven, en besprak met hem openhartig deze kwestie. Na enige tijd kreeg de burgemeester van de bisschop te horen dat het hem helaas niet gelukt was om een oplossing te vinden. Dan maar een oplossing forceren dacht de burgemeester en hij ging met zijn echtgenote en de heer Hanssens op zondag 20 september naar de kapel om de H. Mis bij te wonen. Op de een of andere manier was de pastoor van Heumen hier achter gekomen en hij berichtte dit aan bisschop Schrijnen. Gevolg: de rector van de Passionisten moest op het matje komen.

Een week later, 27 september, gingen dezelfde personen weer naar de kapel. De rector had echter uit voorzorg de deur laten sluiten. Maar door het inslaan van een ruitje wist men toch de deur open te maken en zo alsnog de kapel te bereiken. De rector liet een protest tegen dit optreden tijdens de H. Mis voorlezen.

Mgr. Schrijnen werd trouw door de pastoor van Heumen op de hoogte gehouden en dus volgde er weer een brief vanuit Roermond aan de rector van het klooster. Het verbod voor openstelling van de kapel werd nog eens uitdrukkelijk herhaald en fijntjes werd eraan toegevoegd: “Mocht dit nog niet gebeuren, dan zien wij ons verplicht uw kerk voor iedereen, zonder uitzondering, te sluiten.”

Versierde koevoet
Op 4 oktober 1914 werd het hernieuwde verbod van de bisschop in de kapel voorgelezen. Het maakte geen indruk meer. De mensen wilden volledige openstelling van de kapel en zij voelden zich gesteund door leidinggevende personen zoals de burgemeester en de fabrieksdirecteur. Op 11 oktober kwamen zelfs zo’n 20 mensen naar de kapel. Veertien dagen later werd de kapel voor iedere buitenstaander gesloten. Dit besluit had een averechtse uitwerking. De heren Hanssens en De Ridder slopen zaterdagnacht met een bos sleutels naar het klooster. Een voor een werden de sleutels geprobeerd, echter zonder resultaat. Dan maar met meer geweld. De rector die bang was dat de bevolking weer een poging zou ondernemen om de H. Mis in de kapel bij te wonen, had de dienst een half uur vervroegd. Nauwelijks was de Mis begonnen of een groepje personen onder leiding van burgemeester Steinweg en de heren Hanssens en De Ridder ging de toegangsdeur met hamer en koevoet te lijf. Na een kwartier lukte het hun de deur te openen en zo’n veertig personen kwamen de kapel binnen om hun zondagsplicht te vervullen.

Zondags werd weer de deur geforceerd. Een week later verscheen de veldwachter van Mook op het toneel. Hij was door pastoor Madou van Mook gestuurd omdat de burgemeester van Mook zich met dit conflict niet wilde bemoeien. Veldwachter Poels deed zijn plicht en nam de koevoet in beslag. De heer Hanssens beloofde de veldwachter de volgende week met een nog mooiere koevoet terug te komen. En zo geschiedde. De veldwachter kreeg er intussen eigenlijk ook wel plezier in. Binnengekomen bleek er geen Mis te zijn omdat de rector dat niet meer durfde. De mensen begrepen dat ze het nu anders moesten aanpakken en daarom besloot men op 22 november, ondanks de bijtende kou, reeds om half zes de deur te forceren en zo de H. Mis voor de kloosterlingen bij te wonen.

Vanaf 6 december werden er geen Missen meer in de kapel gelezen zodat iedere zondag tevergeefs werd ingebroken. Met verbittering in het hart staakte men de strijd. Zo valt met de aanvang van het nieuwe jaar 1915 weer de stilte en rust over het klooster en zijn bewoners aan de rand van de Mookerheide.

Een comité van actie wordt in het leven geroepen
Het bleef rustig totdat in oktober 1928 aan de Stationsstraat bij het station Jan van den Dungen met zijn bejaarde ouders en zieke zus kwamen wonen. Van den Dungen bepleitte in een brief aan monseigneur Schrijnen dat tenminste het verbod voor ouden van dagen opgeheven zou worden. Twee brieven bleven onbeantwoord, maar hij wilde zijn poging de kapel weer open te krijgen niet opgeven.
De strijd liep hoog op, een comité van actie werd opgericht en ook landelijk kreeg deze kerkkwestie aandacht. Diverse kranten werden benaderd maar zij waren zeer terughoudend. Zelfs Rome werd ermee gemoeid. Maar een positief resultaat bleef voorlopig uit.

In de gemeenteraad van Mook van 13 februari 1930 werd een brief besproken waarin de inwoners van Molenhoek en de Stationsweg de gemeente om hulp vroegen om de Paterskerk open te krijgen. De meningen hierover waren nogal verdeeld. Men begreep de vraag wel, maar de voorzitter vond dat het geen gemeentezaak was. Op 8 april daarop volgend werd weer een verzoek ingediend.
De raad sprak langdurig over het verzoek. Vooral de heren Kersjes en Wellens waren voorstanders. De heer Kersjes verklaarde bijvoorbeeld dat hij uit ervaring wist dat nu ouden van dagen en zwakke mensen vanwege de lange afstanden, zondags niet ter kerke kunnen gaan in Heumen of Mook. Dat zouden ze wel kunnen als zij naar de kapel van de Passionisten mogen in wier nabijheid zij wonen. Ouders van grote kinderrijke gezinnen kunnen nu ook moeilijk zondags naar de kerk gaan als zij in de Stationsbuurt wonen.
Burgemeester en wethouders willen in stemming brengen dat men in deze kwestie neutraal wil blijven.

Ook de gemeenteraad van Heumen werd erbij betrokken omdat ze een verzoekschrift had ontvangen. De zaak werd besproken op 16 mei 1930.
Burgemeester en wethouders zijn van oordeel dat dit een zuiver kerkelijke kwestie betreft.
De voorzitter zegt dat de mensen zich moeten wenden tot de kerkelijke autoriteiten, omdat het een kwestie is van zuiver godsdienstige aard.
Raadslid van den Broek zegt anders over deze kwestie te denken dan de voorzitter. Ook een van de voorgangers van de voorzitter, namelijk burgemeester Steinweg, dacht er anders over. Deze liet zelfs de kerk openbreken.
Van den Broek wijst verder nog op het grote ongemak van de sluisbrug over het Maas-Waalkanaal. De mensen moeten dikwijls een kwartier en nog langer wachten, waardoor zij niet in staat zijn hun godsdienstplichten behoorlijk te vervullen. Vooral voor ouden van dagen en voor hen die met de fiets naar de kerk in Heumen gaan, is dit onmogelijk als zij telkens zo lang voor de sluisbrug moeten wachten.

In augustus komt de kerkkwestie weer aan de orde. Verzoekschrift van leden van de R.K. Boerenbond, van de R.K. Werkliedenvereniging en andere Rooms Katholieken in de Molenhoek, om stappen te doen bij de Kroon voor het weer behoorlijk uitoefenen van hun godsdienst.
B. en W. vinden dat het eenmaal ingenomen standpunt gehandhaafd blijft.

Prelaat moet (te) lang wachten
Van den Dungen moest zich koest houden en de heren Hanssens en van den Broek gingen bij de bisschop op audiëntie. Daar konden ze, nadat Van den Dungen de zwarte piet kreeg toegespeeld door de bisschop, vertellen dat hij niet meer in Mook woonde en dat bleek een hele opluchting voor de bisschop. Stapels brieven uit het hele land ontving de bisschop over deze kwestie. Zoiets had hij nog nooit meegemaakt.

Ondertussen was de Internuntius incognito de zaak plaatselijk gaan bekijken. Tijdens zijn inspectietocht door Mook en Heumen ondervond hij aan den lijve dat de scheepvaart ook voor een prelaat geen uitzondering maakt, zodat monseigneur Schioppa langer voor de ophaalbrug moest wachten dan hem lief was. Het gevolg van een en ander was dan ook dat hij burgemeester Van de Mortel van Cuijk, bij wie hij die dag te gast was, meedeelde dat de ophaalbrug te Heumen een voldoende reden bevatte om spoedig een einde aan de bestaande toestand te maken.

Beperkt openbaar
Op 27 november 1931 kwam de beslissing dat de kapel van de Passionisten beperkt openbaar werd: er mocht één heilige Mis gelezen worden, namelijk de vroegmis zodat men voor de Hoogmis naar de eigen parochiekerken kon gaan.

Limburger Koerier, 2 december 1931:
De Mooksche Kerk-Kwestie
De kloosterkapel der Passionisten opengesteld
Beslissing van Rome
“Naar wij vernemen is door Z.H. Exc. de Bisschop van Roermond aan de Paters Passionisten te Mook officieel verlof verleend om, met ingang van Kerstmis a.s. iedere zondag om 7 uur, dit in overleg met de Z. Ew. Heer pastoor aldaar, de omwonenden toe te laten tot bijwoning van de H. Mis in hun kloosterkapel, terwijl communiceren en biecht horen aldaar mede geoorloofd is.
Men zal zich herinneren dat de kwestie indertijd groot gerucht gemaakt heeft. In het stationskwartier te Mook en de Molenhoek te Heumen woonden ruim 80 gezinnen, die van deze kapel geen gebruik konden maken ter vervulling van hun godsdienstplichten, wijl zij niet als openbare kerk was toegelaten, zodat de aanwonende bevolking zich naar de op grote afstanden gelegen parochiekerken te Malden [Heumen] (bisdom Den Bosch) en Mook (bisdom Roermond) hadden te begeven, hetgeen vooral voor ouderen, zwakken, zieken en kinderen groot bezwaar opleverde, een bezwaar dat sinds de opening van het Maas-Waalkanaal door wachten voor de ophaalbrug nog verergerd werd.

Reeds in 1914 werd door de omwonenden hun misnoegen over deze toestand te kennen gegeven toen zij, onder medewerking van de toenmalige burgemeester van Heumen dhr. Steinweg, de kerkdeur openbraken. Nadien hebben de omwonenden zich gewend tot de Bisschoppen van ’s-Hertogenbosch en van Roermond, tot de Internuntius, tot minister Ruys en verschillende Kamerleden, Vrouwenbond, Werkliedenbond, Bond van Grote Gezinnen werden te hulp geroepen, en in de gemeenteraden van Malden en Mook leidde de kwestie tot heftige debatten.

Einde van het vorig jaar maakte een Nederlandse missiebisschop van de orde der Passionisten de zaak aanhangig bij kardinaal Van Rossum, die er zich zeer voor interesseerde. Het bleek Z. Em. dat de verzoekschriften, ter zake door belanghebbende parochianen aan het Vaticaan gericht, bij een verkeerde Congregatie waren terecht gekomen. Nadat de stukken aan het juiste adres waren ter hand gesteld en de nodige toelichtingen waren verstrekt, zijn door de betrokken Romeinse Congregatie de vereiste stappen gedaan die tot het bovengemeld resultaat leidden.
De vreugde der bevolking over deze wending in de zaak is groot en ongetwijfeld zullen degenen die tot het bereiken van deze uitkomst hebben medegewerkt een innige voldoening voelen over de goede uitslag der gedane bemoeiingen.”

In Passionistennieuws lezen we:
“Op 24 november 1932 werd het vijf en twintig jarig bestaan van het klooster Mater Dolorosa gevierd. Men had zo half en half gehoopt, dat Mgr. Lemmens bij deze gelegenheid de volledige openstelling van de kapel zou verlenen als feestgeschenk, maar hij stond alleen toe dat de mensen bij wijze van gunst de plechtig gezongen hoogmis van dankzegging mochten bijwonen. Er waren nóg enkele schaduwen over feest. De stichter van het klooster, pater Clemens Fleischeuer, was wegens ziekte niet aanwezig en de geestelijken uit de buurt lieten zich niet zien.
Tegen half twee in de middag liet echter de pastoor van Mook zich aandienen. In zijn toespraak gaf hij onder andere te kennen dat hij in opdracht van de bisschop aan de paters mee kon delen dat van nu af aan de kapel zonder enig voorbehoud geopend was.”
Snel verspreidde zich het goede nieuws over heel Molenhoek. Een dag later wapperden overal de vlaggen en de rector zei in zijn feestpredikatie onder andere: “Als leeuwen hebt ge gestreden om in de kerk te komen, toont nu door veel naar de kerk te komen dat ge niet gestreden hebt uit gemakzucht.”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *