“Het klooster werd op 3 juni 1944 door de Ortskommandantur Venlo per dien datum gevorderd.”
In Passionistennieuws lezen we hierover:
“Steeds dreigde het gevaar dat het klooster in beslag zou worden genomen. Herhaaldelijk kwamen Duitse en Nederlandse militairen het huis inspecteren en dan bleef het enkele dagen de vraag wat er zou gebeuren. Maar in de middag van 3 juni 1944 was het menens. Het klooster werd in beslag genomen voor de Nederlandse arbeidsdienst. De mensen in de omgeving werkten uit alle macht mee om zoveel mogelijk uit het gebouw mee te nemen. De bibliotheek werd leeg geruimd en overgebracht naar het parochiehuis in Mook, de rest van de inventaris werd ondergebracht bij de mensen. Zondag en maandag gaat het werk door. In de loop van de maandag komen de Duitse autoriteiten nogmaals inspectie houden. Aanvankelijk zouden kerk, sacristie en een recreatiezaal onbezet blijven, maar nu werd ook de recreatie ingepalmd en de enkele kloosterlingen die achter zouden blijven, kwamen in de sacristie terecht. De tuin werd ook in beslag genomen. Mensen in de omgeving waren van mening dat de groenten in de tuin beter aan Nederlandse magen kon worden toevertrouwd en haalden maandagavond de tuin leeg. Tot diep in de nacht werd doorgewerkt en dinsdagmorgen vertrokken de laatste kloosterlingen naar Maria Hoop. De kapel werd verzegeld, men zou het niet gebruiken.”
Uit een dagboek:
“Nederlandse Hulpdienst
Groot was onze teleurstelling toen bleek dat we in plaats van naar huis te gaan na onze diensttijd bij de Nederlandse Arbeidsdienst, overgeheveld werden naar de nieuw opgerichte Nederlandse Hulpdienst (een soort BB). Wie niet wilde, werd onmiddellijk naar Duitsland gestuurd om in de oorlogsindustrie te gaan werken.
Wij kozen voor de NHD Afd. 7, die toen gevestigd was in een gevorderd klooster in Molenhoek.
Van hulp aan de bevolking kwam niets terecht, want wij werden te werk gesteld in een Duitse munitieopslagplaats in de bossen bij Groesbeek waar we dagelijks naar toe marcheerden. Gelukkig werd ik later toegevoegd aan het Ensemble dat voor ontspanning van de jongens moest gaan zorgen en hoefde ik niet meer naar het werkobject.
Eind juli 1944 kwam opeens het bericht dat de Afdeling werd overgeplaatst naar Valkenburg.
Honger in Molenhoek
De voedselvoorziening in Molenhoek was zeer slecht en werd door de Duitsers geregeld, maar daar deze zelf ook bijna niet te eten hadden, kregen wij per dag niet meer dan een halve eetketel met dunne waterige soep, waarin af en toe een aardappel of een stukje groente en uiteraard geen vlees zat. Hiermee konden wij onze honger niet stillen en het kleffe brood voor overdag stelde ook weinig voor, zodat wij altijd honger hadden en vaak over lekker eten spraken.
Eén keer had ik een buitenkansje toen ik op een dag de kaderbediende moest vervangen en de eetkamer van het kader moest schoonmaken. Toen ik ’s ochtends die kamer binnenkwam, stond daar de ontbijttafel nog onafgeruimd en zag ik tot mijn genoegen een mandje met boterhammen en een pot jam op tafel staan. Haastig pakte ik twee boterhammen, smeerde er een dikke laag jam op, deed ze op elkaar en propte ze in mijn broekzak waarin zich reeds een vuile zakdoek en een zakkammetje bevonden.
De hele dag heb ik met de boterhammen in mijn zak gelopen, want er was geen gelegenheid ze op te eten en ik moest zeer voorzichtig zijn want diefstal werd streng gestraft. Daarom nam ik maar voor lief dat ik maandenlang met een vies kleverige broekzak heb gelopen.
Inmiddels was door de landelijke Distributiedienst ook de tabak op de bon gedaan en er werden aan mannen boven 18 jaar tabaksbonnen verstrekt terwijl vrouwen een zogenaamde ‘snoepbon’ kregen. Pas vanaf 25 jaar konden vrouwen in aanmerking komen voor een tabaksbon en zij kregen dan uiteraard geen snoepbon meer.
Daar ik niet rookte, kon ik mijn tabaksbonnen dus goed als ruilmiddel gebruiken en daarom ging ik soms tijdens schafttijd bij het werkobject in de bossen bij Groesbeek lopend naar het dorp om bij de plaatselijke bakker mijn bon om te ruilen voor een zwaar nat roggebrood dat ik voorzichtig in een tasje deed. Daarna liep ik weer een half uur terug naar het werkobject waar ik juist op tijd aankwam als het beginsignaal weer klonk.
Dit brood nam ik mee als ik in het weekeinde met verlof naar huis ging (juli 1944) en het was een feestelijke gebeurtenis als mijn moeder voor alle gezinsleden een dikke plak afsneed en ieder van het brood smulde alsof het een delicatesse was.
Als ik op zondagavond terug ging naar Nijmegen, kreeg ik van mijn moeder een aantal gebakken havermout pannenkoekjes mee, die dienden als aanvulling op mijn karige rantsoen bij de Nederlandse Hulpdienst, want honger hadden we altijd.
Op wacht
Beurtelings stonden we op wacht bij de ingang van het klooster in Molenhoek. Eén man stond dan aan de poort en de overige 3 of 4 wachtposten zaten in het wachtlokaal hun beurt af te wachten tot zij 2 uur aan de poort moesten staan. Zij doodden de tijd met koffie drinken, kaarten of zitten dommelen.
Augustus 1944
De laatste wagon van de trein onttrok zich bij een bocht aan onze ogen en aan onze toenmalige onderhopman. Hij vertelde ons dat wij als na-detachement van de Nederlandse Hulpdienst Afdeling 7, de taak op onze schouders genomen hadden, het klooster in Molenhoek, waar wij ingekwartierd hadden gelegen, keurig schoon over te leveren aan de Paters, die nu al schuin loerend naar de lege appel- en perenbomen door de kloostertuin patrouilleerden, waarschijnlijk om nog meer plunderingen te voorkomen.
We hadden juist de Afdeling uitgeleide gedaan en wandelden nu terug naar het klooster in het vooruitzicht een drukke maar prettige week voor de boeg te hebben.
Ons eerste werk was dan ook een aparte zit- en slaapkamer voor ons zelf in te richten, waarin de muren versierd werden met gitaren.
We hebben daar een prettige tijd gehad. Overdag hielden we ons onledig met het uit het raam gooien van kasten en ledikanten, waarna de overblijfselen afgevoerd en op het station Mook-Middelaar in de wagons geladen werden.
Het eten was nu natuurlijk best. We aten pannenkoeken en appelbeignets en ’s avonds hadden we vrijaf.
Een van de aardigste momenten was het vervoeren van de piano die op een wagen van het klooster naar het station gereden werd. Onder de plechtige tonen van ‘Sweet Sue’ vertolkt door onze pianist verdween het klavier in de duisternis van de wagon.
Evenwel, we werkten ons de hele week het zweet ons aanschijns, zodat we toen we op donderdag 21 augustus 1944 naar Valkenburg vertrokken, we de boel prima schoon achterlieten. “
Uit het dagboek van frater Servatius Vossen:
Dinsdag 5 september 1944
“We klimmen in de toren van de kerk om te speuren naar de Engelsen, die nu toch elk uur kunnen komen volgens onze fantasie. Er komt geen Tommie maar wel een Jerrie die inkwartiering vraagt voor 150 Duitse soldaten en wel nog deze avond. Om half elf ’s avonds arriveren zij in het duister. ’t Is paardenvolk. Circa 30 karren met paarden worden in de dennenlaan geplaatst. De officieren slapen in het ziekenkwartier. De meeste manschappen buiten bij de paarden, een kleine groep beneden in de gang op stro. Het zijn geen lastige lui. Er is ook een aantal Russen bij deze groep.”

Uit dagboek van de luchtbeschermingsdienst post Molenhoek (Mook):
“17 September 1944
13.49 uur:
Werd waargenomen dat meerdere zware Amerikaanse vliegtuigen de gemeente passeerden en daarboven cirkelden.
Vervolgens werd waargenomen dat op verschillende punten onder andere richting Wijchen, Nijmegen, Ubbergen en Groesbeek parachutisten werden afgezet.
Bovenstaande werd gevolgd door een wild heen en weer geloop der ter plaatse aanwezige Duitsers, die hier in het klooster ondergebracht waren en tewerk gesteld aan de Duitse wehrmachtswerken aan de Maas. Deze mensen begaven zich allen lopend in de richting Gennep.
Alle hier aanwezige Duitse militairen verspreidden zich in het veld, in de richting Groesbeek via Stationsweg en richting Nijmegen via Rijksweg.
Ook passeerden hier meerdere auto’s, die eveneens richting Nijmegen reden.
Voor zover kan worden vastgesteld nestelden zich Duitse militairen op de hoeve van Van den Broek en in de bosjes ter rechterzijde van de Rijksweg aldaar, terwijl ook de sluis bij Heumen door Duitsers bezet bleef.
16 uur
Worden door ons als krijgsgevangenen gemaakt twee Polen, die zich in de tuin van de Kwartier Commandant bevonden
1. Gadomski Roman, geboren 13 april 1927 in Pr. Stargard
2. Bielinski Stanislaus, geboren 11 november 1927 in Pr. Stargard.
De hier bedoelde Polen zijn door ons ontwapend en onder bewaking gesteld.
19.40 uur
Werd op de hoek Stationsweg en Rijksweg / Molenhoek / te Mook de eerste Amerikaanse gevechtswagen ontmoet. De commandant van deze Amerikaanse troep werd door kwartier commandant Smeets en de groepscommandant Linders bekend gemaakt met hun functie en het feit dat door hen twee krijgsgevangenen waren gemaakt.
De Amerikaanse Commandant dankte en verzocht bedoelde twee krijgsgevangenen voorlopig onder bewaking te houden.
Verder werd die Commandant door ons met onze bevindingen in kennis gesteld wat betreft de bezetting van de sluis te Heumen en de aanwezige Duitsers op de hoeve van Van den Broek en in de bossen daar tegenover gelegen aan de Rijksweg.”
Op zondagmiddag 17 september om13:02 landt Generaal Gavin met zijn 82ste luchtlandingsdivisie op Nederlands bodem.

17 september 1944
Frater Servatius Vossen schreef in zijn dagboek:
“In deze bewuste namiddag van de 17e september is elk uur geladen, overladen. Onder het middageten duiken weer verscheidene Engelse jagers neer, dicht in de omgeving. We zoeken dekking en liggen languit in de keuken. De toestand wordt nog hachelijker nu de S.A. vanuit onze kamers en voor het huis met een gewoon geweer op de vliegtuigen begint te vuren. De Engelsen konden wel eens antwoorden. De zusters zijn allen in de kelder. Om circa twee uur komen er grote groepen bommenwerpers die de grens bij Groesbeek bombarderen. Het afweergeschut ratelt geweldig. Plotseling is de lucht zwart van zware viermotorige transportvliegtuigen; zij vliegen heel laag, als het ware over de bossen. En opeens een kreet: parachutisten! En honderden en honderden vallen er uit de lucht als bloesems van de boom. In alle kleuren dwarrelen ze neer, rood, wit, oranje, groen, etc. in Malden achter Heumen bij Overasselt en vooral hier achter het eigendom van Vroeg bij Groesbeek.
Allen die in de kelder zijn stormen naar boven, gaan overal voor de ramen staan kijken, bij de zusters in de kapel, zelfs bij Moeder Overste op de kamer. Zusters en paters lopen opgewonden door het huis, terwijl er geen einde komt aan het ronken van steeds nieuwe groepen vliegtuigen. Maar niet alleen parachutisten dalen, maar ook vliegtuigen. We zien duidelijk hoe elk transportvliegtuig een zweefvliegtuig op sleeptouw heeft. Ze vliegen zo laag, dat we de kabels goed kunnen zien waarmee het zweefvliegtuig aan het moederschip bevestigd is. Hier ongeveer bij het klooster maakt het zweefvliegtuig zich los en na een weinig manoeuvreren komt het zwabberend op de grond terecht. Het transportvliegtuig maakt een zwenking en keert naar huis. Dit duurt zo wel enkele uren.
Der Hauptman van de S.A. zei: “Kameraden wir sind eingeschlossen. Das gibt kein Ausweg”. Hij gaf het goede voorbeeld door zijn uniform uit te trekken en burgerkleding aan te doen. Dat was het sein. Vervolgens verbrandden zij hun papieren en in burger gestoken zetten zij het op een lopen. Anderen met meer liefde voor dat grosse Vaterland zetten hun helm op en slopen met geweer in de hand door land en zand naar de bossen.”
“Om tien voor zeven gebeurt het. Ik stond met een van de Duitse arbeiders op de kamer bij al de S.A.-uniformen en plotseling een gejuich beneden in de gang. “De Amerikanen. Hoera”. En jawel daar staan ze al op de trappen. Onvergetelijk moment. Een grote kerel met automatische pistool voorop. “Where are the Germans?” Wij zeggen dat ze gevlucht zijn, juichen hen toe, geven hun de hand. Je kunt zien hoezeer die kerels in spanning leven, zij zweten verschrikkelijk terwijl ze hun ‘chewing gum’ kauwen.
Tegen acht uur volgde een vreselijke knal. Het was de spoorbrug die de Duitsers opbliezen.
Servatius schreef: “Deze eerste bevrijdingsavond heerste er een uitbundige feestvreugde. We zijn bevrijd op wonderbare en nooit te vermoeden wijze door minder dan twintig man, zonder tanks en zonder kanonnen, zonder doden en zonder gewonden. Wij zijn vrij en geloven niet dat we ooit hier nog een Duitse soldaat zullen zien. En toch was het slechts een patrouille van circa vijftien man, gekomen van ver over de oceaan, vanuit een ander werelddeel om ons te bevrijden van onze naaste buur. Leve onze dappere Amerikaanse parachutisten.
Maandag 18 september 1944
De hele nacht horen we nabootsingen van dierengeluiden, seinen waarmee de paratroops contact houden. Deze nacht wordt ook een Duitse trein bij Van Stockum in brand geschoten door de Amerikanen. We kunnen het vanuit onze kamers goed zien. Omdat de toestand nog onzeker is, worden alleen H. Missen in de kerk gelezen. Rond zeven uur in de morgen komen vijf Amerikanen in huis. Twee gaan met pater Gabriël naar de toren als uitkijkpost.
Omstreeks acht uur in de morgen trekken enkele honderden parachutisten voorbij het klooster, richting Heumen. Het is opvallend hoe ongedwongen en nonchalant zij over de weg lopen, helemaal geen strakke lijnen, helemaal geen militarisme, lachend en pratend gaan zij voorbij. Overal worden ze door mensen langs de weg overladen met fruit. Malden en Molenhoek zijn nu definitief in handen van de Amerikanen. Wij studenten zitten de hele morgen op de kamer van pater Laurentius en juichen de voorbijtrekkende parachutisten toe. Daar wordt ook met veel smaak en ceremonie de eerste Amerikaanse sigaret, de bevrijdingssigaret gerookt.”